Bel 112 voor dringende politiehulp | Politie nodig, niet dringend? Bel 014 56 47 00

dringend 112
niet dringend 014 56 47 00

dec 2024 Hoe je mistlichten correct gebruiken?

In deze tijd van het jaar is het regelmatig mistig. Dit maakt dat het op de weg extra uitkijken is. Je moet dan je mistlichten gebruiken. Maar vanaf wanneer moet dat nu weer precies? En hoe zit het met de andere autoverlichting?

Gewone autoverlichting (dimlichten)

De gewone autoverlichting moet je aansteken:

  • van zonsondergang tot zonsopgang
  • overdag als je slechts 200 meter ver kan zien
  • in tunnels

Bij recente automodellen gaan de lichten automatisch aan als het donker wordt, maar bij mist is dit niet altijd het geval. Denk er dus bij mistig weer aan om je dimlichten (gewone lichten) manueel aan te zetten. Deze basisverlichting is erg belangrijk.

Mistlichten

Mistlichten dienen om de zichtbaarheid in bepaalde omstandigheden te verhogen en om beter afstand te kunnen houden. Dit vermindert de kans op ongevallen. Je hebt - één of twee - rode mistlichten achteraan op je voertuig en soms ook witte mistlichten vooraan op je voertuig. In de wegcode staat dat je de mistlichten achteraan moet gebruiken:

  • bij zware regen
  • wanneer mist en sneeuwval het zicht beperkt tot minder dan 100 meter

In andere omstandigheden zijn ze verblindend voor andere weggebruikers en dus gevaarlijk en mag je ze niet gebruiken. Dus vergeet ze niet uit te schakelen als de zichtbaarheid terug beter is. Als je mistlichten aan staan, zie je dat op je dashboard met een oranje symbool.

De voormistlichten moet je niet verplicht gebruiken. Je mag deze trouwens alleen gebruiken bij mist, als het sneeuwt of wanneer het fel regent. Een groen symbool op je dashboard geeft aan dat ze al dan niet branden.

Grootlichten of verstralers

Grootlichten of verstralers dienen om de weg extra te verlichten als het donker is, maar kunnen tegenliggers - autobestuurders, motorrijders, maar ook fietsers, … - verblinden. Je mag ze gebruiken:

  • tussen het vallen van de avond en het aanbreken van de dag
  • als het zicht minder is dan 200 meter

Je mag ze niet gebruiken:

  • als er een tegenligger nadert
  • je op minder dan 50 meter van een voorligger komt
  • als de rijbaan voldoende verlicht is om 100 meter ver te kunnen zien.

Gebruik ze zeker niet bij mist, ze verkleinen dan net de zichtbaarheid.

Dagrijlichten

Voertuigen van 2011 of recenter moeten dagrijlichten hebben die vanzelf aangaan. Ze moeten automatisch doven als je de dimlichten of voorlichtmisten aanzet.

Standlichten bij stilstaan en parkeren

Als je je voertuig op de openbare weg parkeert en het niet zichtbaar is vanop 100 meter, moet je het extra verlichten door:

  • vooraan één of twee witte of gele standlichten
  • achteraan één of twee rode lichten (standaard achterlichten)
Parkeerlichten bij stilstaan en parkeren

Parkeer je je voertuig binnen de bebouwde kom, dan mag je ook het parkeerlicht gebruiken in plaats van de standlichten en achterlichten, als je voertuig evenwijdig met de aslijn van de rijbaan staat zonder aanhangwagen. Je mag alleen het parkeerlicht aan de kant van de rijbaan aanzetten. Dit doe je door je standlichten samen met één van de richtingaanwijzers in te schakelen.

Vier richtingaanwijzers

Je vier richtingaanwijzers mag je alleen gebruiken:

  • om andere weggebruikers te wijzen op een dreigend ongeval
  • om een file aan te kondigen
  • als je in panne staat en je je voertuig niet op een parkeerplaats kan zetten
Bronnen: